Het leven op grote hoogte, zoals in de Himalaya, de Andes of de Alpen, stelt extreme eisen aan dieren. Ze moeten omgaan met lage zuurstofniveaus (hypoxie), intense kou, sterke UV-straling, schaars voedsel en ruig terrein.
Toch hebben diverse diersoorten zich opmerkelijk goed aangepast aan deze uitdagende omstandigheden, met unieke fysiologische en gedragsmatige specialisaties. Hier zijn 9 bewoners die zich thuis voelen op grote hoogtes.
1. Het sneeuwluipaard, het spook van de Himalaya
Deze ongrijpbare, prachtige katachtige (Panthera uncia) bewoont de rotsachtige, steile bergketens van Centraal- en Zuid-Azië, vaak op hoogtes tussen 3000 en 5500 meter, soms zelfs hoger. Zijn dikke, bleke vacht met donkere rozetten biedt perfecte camouflage en isolatie. Grote neusholtes verwarmen de koude lucht, brede poten fungeren als sneeuwschoenen, en een uitzonderlijk lange, dikke staart helpt bij balans en dient als warme deken.
2. De jak, de harige reus van het Tibetaans Plateau

De gedomesticeerde en wilde jak (Bos grunniens) is onlosmakelijk verbonden met de hoogvlaktes van de Himalaya en het Tibetaans Plateau, waar hij leeft tot boven 6000 meter. Fysiologische aanpassingen omvatten een groter hart en longcapaciteit dan runderen uit het laagland, meer en kleinere rode bloedcellen, en een speciaal type hemoglobine dat efficiënter zuurstof bindt bij lage druk. Zijn dichte, lange vacht beschermt tegen extreme kou.
3. De Andescondor is de koning van de Andes
Met een spanwijdte van meer dan drie meter is de Andescondor (Vultur gryphus) een van de grootste vliegende vogels ter wereld. Hij maakt meesterlijk gebruik van thermiek en luchtstromingen om moeiteloos te zweven boven het Andesgebergte, vaak op hoogtes van 5000 meter of meer, terwijl hij zoekt naar karkassen. Zijn fysiologie is aangepast aan de ijle lucht, waardoor hij efficiënt zuurstof kan opnemen tijdens het vliegen.
4. Alpaca’s en lama’s zijn de wolleveranciers van de Andes
Deze gedomesticeerde kameelachtigen (Vicugna pacos en Lama glama) zijn afkomstig van de hooggelegen Altiplano in de Andes, waar ze leven op hoogtes tot wel 5000 meter. Net als de jak hebben ze aanpassingen in hun bloed (hoog hemoglobinegehalte) om efficiënt zuurstof te transporteren in de ijle lucht. Ze kunnen overleven op de taaie, vezelige berggrassen en hun dikke vacht beschermt hen tegen de koude nachten.
5. De Alpensteenbok, de klimgeit van Europa

De Alpensteenbok (Capra ibex) is een iconische bewoner van de Europese Alpen, levend op steile, rotsachtige hellingen boven de boomgrens, vaak tussen 1800 en 3300 meter. Hun hoeven hebben een harde buitenrand en een zachte, rubberachtige binnenkant, wat zorgt voor uitzonderlijke grip op rotsen en ijs. Ze zijn perfect aangepast aan het navigeren van verraderlijk terrein en het vinden van voedsel in schrale omstandigheden.
6. De gems, een behendige bergbewoner
Net als de steenbok is de gems (Rupicapra rupicapra) een meesterlijke klimmer, te vinden in de bergketens van Europa en Klein-Azië. Ze leven op alpenweiden en rotsachtige hellingen, vaak op vergelijkbare hoogtes als de steenbok. Ze zijn zeer behendig en snel, en kunnen grote sprongen maken om aan roofdieren zoals de lynx of wolf te ontsnappen. Hun vacht past zich aan de seizoenen aan voor optimale isolatie.
7. De Himalayathargeit, een klauteraar
Deze robuust gebouwde, wilde geitachtige (Hemitragus jemlahicus) leeft op de steile, vaak beboste hellingen en rotswanden van de Himalaya, meestal op hoogtes tussen 2500 en 5000 meter. Ze hebben een dikke, roodbruine vacht die hen beschermt tegen de kou. Net als steenbokken en gemzen hebben ze speciale hoeven die uitstekende grip bieden op het moeilijke terrein, waar ze grazen op grassen en kruiden.
8. De fluithaas, een kleine hoogtebewoner

Fluithazen zijn kleine, op konijnen lijkende zoogdieren die leven in koude, rotsachtige berggebieden in Noord-Amerika en Azië, soms tot boven de 6000 meter in de Himalaya.
Ze hebben een hoge stofwisseling en een dikke vacht om warm te blijven en overleven de lange winters door ‘hooibergen’ aan te leggen van verzamelde vegetatie, die ze opslaan in hun holen onder de rotsen. Ze staan bekend om hun hoge fluittonen.
9. De lammergier
Deze indrukwekkende gier (Gypaetus barbatus), met zijn opvallende ‘baard’ van veren, bewoont bergachtige gebieden in Europa (o.a. Alpen, Pyreneeën), Afrika en Azië.
Ze vliegen vaak op grote hoogtes en staan bekend om hun unieke dieet: ze eten voornamelijk botten. Grote botten laten ze van grote hoogte op rotsen vallen (‘botten smeden’) om ze te breken en bij het voedzame beenmerg te kunnen.
Het leven op grote hoogte vereist een reeks gespecialiseerde aanpassingen, variërend van efficiëntere zuurstofopname en -transport in het bloed tot dikke isolerende vachten, speciale hoeven voor grip, en gedragsstrategieën zoals het aanleggen van voedselvoorraden. De dieren die deze extreme omgevingen bewonen zijn ware overlevingskunstenaars, perfect afgestemd op een leven tussen de toppen.