Met zijn ruige vacht, krachtige snuit en scherpe slagtanden is het everzwijn (Sus scrofa) een indrukwekkende en oersterke bewoner van de Europese, Aziatische en Noord-Afrikaanse bossen en struikgewassen. Deze wilde voorouder van ons tamme varken is een intelligent dier dat zowel respect afdwingt als soms voor overlast zorgt.
1. Het everzwijn is de wilde voorouder van het tamme varken
Alle rassen van het tamme varken (Sus scrofa domesticus) die we vandaag de dag kennen, stammen af van het wilde everzwijn. De domesticatie van het everzwijn begon waarschijnlijk onafhankelijk op meerdere plaatsen in Eurazië, zo’n 9.000 tot 10.000 jaar geleden.
Hoewel tamme varkens door selectief fokken sterk van uiterlijk en gedrag verschillen, delen ze nog steeds dezelfde wetenschappelijke basissoort met hun wilde voorouders.
2. Mannetjes (keilers) hebben indrukwekkende slagtanden
Volwassen mannelijke everzwijnen, keilers genoemd, ontwikkelen grote, naar boven en buiten gebogen hoektanden in zowel de onder- als bovenkaak. Deze slagtanden, ook wel ‘houwers’ (onderkaak) en ‘wetters’ (bovenkaak) genoemd, worden voortdurend gescherpt door tegen elkaar te schuren.
Ze dienen als formidabele wapens tijdens gevechten met rivaliserende keilers in de paartijd (raagtijd) en ter verdediging tegen roofdieren zoals wolven. Vrouwtjes (zeugen) hebben ook hoektanden, maar deze zijn veel kleiner en minder opvallend.
3. Ze hebben een extreem goed reukvermogen
Everzwijnen hebben een fenomenaal reukvermogen, dat veel beter ontwikkeld is dan hun zicht of gehoor. Hun gevoelige, constant snuffelende neus (de ‘wroetschijf’) stelt hen in staat om voedsel zoals eikels, beukennootjes, wortels, knollen, larven en wormen op te sporen die diep onder de grond of onder een dikke laag bladeren verborgen liggen. Ze kunnen geuren over grote afstanden waarnemen en gebruiken hun reukzin ook voor communicatie en het detecteren van gevaar.
4. Het zijn alleseters met een zeer gevarieerd dieet
Everzwijnen zijn echte omnivoren en eten vrijwel alles wat eetbaar is en ze tegenkomen. Hun dieet bestaat voornamelijk uit plantaardig materiaal zoals wortels, knollen, eikels, beukennootjes, kastanjes, fruit, bessen, grassen en kruiden.
Ze eten echter ook dierlijk voedsel, waaronder insectenlarven, wormen, slakken, kleine knaagdieren, eieren van grondbroedende vogels, aas en soms zelfs jonge dieren of landbouwgewassen. Dit flexibele dieet draagt bij aan hun succes en aanpassingsvermogen.
5. Ze ‘wroeten’ met hun snuit om voedsel te vinden
Het karakteristieke gedrag van everzwijnen is het ‘wroeten’: met hun sterke nekspieren en de versterkte, kraakbeenrijke wroetschijf aan het uiteinde van hun snuit, woelen ze de bodem om op zoek naar ondergronds voedsel.
Dit wroetgedrag kan een aanzienlijke impact hebben op de bodemstructuur en vegetatie, wat zowel positieve (beluchting, zaadverspreiding) als negatieve (schade aan gewassen, verstoring van bepaalde plantengemeenschappen) ecologische gevolgen kan hebben.
6. Vrouwtjes en jongen leven in sociale groepen (rottes)
Everzwijnen hebben een duidelijke sociale structuur. Volwassen vrouwtjes (zeugen) leven samen met hun jongen (frislingen) en de jongen van het voorgaande jaar (overlopers) in hechte familiegroepen die ‘rottes’ worden genoemd. Een rotte wordt meestal geleid door een oudere, ervaren zeug. Volwassen mannetjes (keilers) leven meestal solitair buiten de paartijd en sluiten zich alleen tijdelijk bij de rottes aan om te paren.
7. Pasgeboren biggen (frislingen) hebben een gestreepte pyjama-vacht
Jonge everzwijntjes, frislingen genoemd, hebben een kenmerkende camouflagevacht. Ze zijn lichtbruin met donkere lengtestrepen over hun lichaam, wat lijkt op een soort pyjama. Deze strepen helpen hen om perfect op te gaan in de ondergroei van het bos en minder op te vallen voor roofdieren.
Na ongeveer 3 tot 4 maanden vervagen de strepen en krijgen ze de roodbruine vacht van een ‘overloper’, voordat ze uiteindelijk de donkergrijze tot zwarte vacht van een volwassen dier ontwikkelen.
8. Ze nemen graag modderbaden (zoelen)
Everzwijnen houden ervan om te ‘zoelen’: het rollen en wroeten in modderpoelen. Dit gedrag dient meerdere doelen. De modder helpt hen om af te koelen bij warm weer (ze kunnen niet zweten), beschermt hun huid tegen zonlicht en bijtende insecten, en helpt bij het verwijderen van parasieten zoals teken en luizen. Na het modderbad schuren ze zich vaak tegen bomen (‘schuurbomen’) om de opgedroogde modder en parasieten eraf te wrijven.
9. Het zijn intelligente en leergierige dieren
Everzwijnen worden beschouwd als zeer intelligente dieren. Ze hebben een goed geheugen, kunnen leren van ervaringen, problemen oplossen en zich snel aanpassen aan veranderende omstandigheden. Dit verklaart deels hun succes in het overleven en zich verspreiden, zelfs in gebieden met menselijke activiteit. Hun intelligentie maakt het echter ook lastig om ze effectief te weren uit landbouwgebieden of tuinen.
10. Ze kunnen aanzienlijke schade aanrichten aan landbouw en tuinen
Door hun wroetgedrag en hun voorliefde voor bepaalde gewassen (zoals maïs en aardappelen), kunnen everzwijnen aanzienlijke schade veroorzaken in landbouwgebieden en soms ook in tuinen of op sportvelden. Dit leidt vaak tot conflicten met boeren en landeigenaren en is een belangrijke reden waarom populaties in veel gebieden actief worden beheerd door middel van jacht. Het vinden van een balans tussen het behoud van het everzwijn en het beperken van schade is een voortdurende uitdaging.